van zuil en dergelijke
De schacht is het deel van de
zuil
dat zich bevindt tussen het
basement
en het
kapiteel.
De hoogte van de zuil hangt dus vooral af van de lengte van de schacht.
Op het basement worden een heleboel
trommels
gestapeld of één lang rond stuk
natuursteen geplaatst. In het laatste geval wordt vaak gesproken over een
monolithische zuil,
hoewel het bijna altijd om een
monolithische zuilschacht
gaat, dus met een
los basement en kapiteel. Wanneer de zuil opgebouwd is uit trommels, dan zijn
deze bij dikke schachten
vaak meer breed dan hoog. Zelden is een schacht opgebouwd uit slechts twee trommels.
De schacht van de klassieke zuil heeft een lichte bolling, de
entasis.
De kwartrond uitlopende aansluiting op kapiteel, de
apophysis,
en de tegenhanger bij het basement, de
apothesis,
maken vaak geen deel uit van de schacht.
De schacht kan glad zijn of voorzien van
cannelures.
Niet altijd lopen deze recht omhoog,
dat is te zien bij de
golvende cannelures
of bij de
schroefzuil.
Deze laatste variant geeft al aan dat merkwaardigerwijs niet de schacht, maar de
zuil naar de afwerking benoemd wordt: de
geschubde
en de
geschulpte zuil,
de
zuil met zigzagornament.
De schacht zelf kan
getorst
zijn of uitgevoerd als
beeldhouwwerk:
de
beestenzuil,
de
kariatide,
de
atlant.
Wanneer schachten los naast elkaar staan, maar verbonden zijn zijn door een
tweelingkapiteel
en
-basement
(of een vierlingkapiteel), dan spreken we van
gekoppelde zuilen.
Een ingewikkeld spel ontstaat wanneer ook de schachten verbonden zijn, zoals bij de
knoopzuil.
De schacht kan gesierd zijn door een
schachtring,
bij
colonnetten
niet zelden een middel om de schacht
op onopvallende wijze in de muur te verankeren.
Ook de
halfzuil
en de
pilaster
hebben een schacht tussen hun basement en kapiteel,
die kan dan heel plat uitgevoerd zijn. Dan lijkt deze op een
liseen,
maar die heeft geen kapiteel en basement.
Tekst: Jean Penders (10-2008). Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders